Dit artikel verscheen in de weekendbijlage van De Limburger op 12 maart 2022.
Mede mogelijk gemaakt door het Steunfonds Freelance Journalisten

Oekraïne zit midden in een nieuwe oorlog, de bevolking staat nog veel te wachten. Een volk in Irak weet wat dit inhoudt; het ondervindt de gevolgen van een vergeten conflict tot op de dag van vandaag. Khalid Barkat (23) ontvluchtte de dreiging en kwam terecht in Roermond. Na zeven jaar gaat hij voor het eerst terug naar zijn thuisland.
„Hier begon het allemaal”, zegt Khalid Barkat (23). We staan in de studieruimte van de bibliotheek in Roermond. „Hier kreeg ik Nederlandse taalles en begon mijn weg naar integratie.”
Zeven jaar geleden vluchtte Barkat naar Nederland vanuit Irak. Het was er al jaren gevaarlijk voor de Jezidi’s, de etnische en religieuze minderheid waartoe hij behoort. Ze zijn al eeuwen het doelwit van extreme vervolging en hebben naar eigen zeggen al 73 genocides meegemaakt.
Vlak voor de 74ste vertrekt Barkat met zijn moeder en zus. Een paar maanden later – op 3 augustus 2014, de dag die bij elke Jezidi in het geheugen geprent staat – is hij vanuit Nederland getuige van de volgende tragedie voor zijn volk. Familie belt hem huilend en schreeuwend op: terreurgroep Islamitische Staat (IS) is de regio Sinjar, waar de Jezidi’s wonen, binnengevallen. Iedereen die het niet lukt te vluchten naar Syrië of Koerdi­ stan, zoekt zijn toevlucht op de berg Sinjar.
Zo ook Barkat's familie. Wat er dan in Sinjar gebeurt, gaat de hele wereld over. IS begint aan het vooropgezet plan tot uitroeiing van de Jezidi’s. Dat doet de terreurgroep met massa­executies, gedwongen bekeringen, slavernij en seksueel geweld. Duizenden Jezidi­ mannen vinden de dood. Zo’n 6500 vrouwen worden gekidnapt en 350.000 Jezidi’s raken ontheemd. Een volk waar voorheen niemand van heeft gehoord is opeens wereldnieuws. Even maar. Dan gaat de wereld verder. De aandacht verdwijnt, nieuwe oorlogen breken uit.
„De verhalen moeten verteld worden”, zegt Barkat. Hij zit bij zijn moeder thuis in Roermond. Het grijze kooltje van de waterpijp licht rood op wanneer hij inha­leert. „Op die derde augustus heb ik heel veel familie en vrienden verloren. Een pijnlijk gevoel van onmacht, wanneer je het vanuit Nederland ziet gebeuren. Ik moet iets doen, dacht ik.” Hij blaast de rook uit. Sindsdien is Barkat naast zijn studie rechten activist. „Ik wil eigenlijk niet bij dit onderwerp betrokken zijn, het kost mij zoveel vanbinnen. Mijn hele lichaam trilde op die dag toen ik geïnformeerd werd over wat daar gaande was.” Zijn leven staat nu in het teken van de genocide. „Ik praat daarover met een psycholoog. Hoe ik me ook met andere dingen bezig moet houden, manieren van afleiding moet vinden.”
Geschiedenis
In zijn slaapkamer laat Barkat zijn ver­zameling boeken zien, vooral over geschie­denis. „Geschiedenis is erg belangrijk, het laat zien waar we vandaan komen. Helaas lijken mensen er niet van te leren.” Barkat pakt een dik, zwart boek uit de stapel. „Hierin staan de namen en foto’s van alle slachtoffers van de genocide.” Hij bladert. Een eindeloze stroom gezichten en levens glijdt door zijn vingers. „Ik open dit boek eigenlijk nooit, alleen elk jaar op 3 augustus.” Hij is even stil en schudt zijn hoofd. „Er staan veel vrienden en familieleden van mij in.” Dan klapt hij het boek met een zucht dicht.
In de woonkamer neuriet Barkat zacht mee op de muziek van zijn favoriete Koerdische zanger. ''Oh berg Sinjar. Een deel zit onder de regen, een deel onder het bloed. Onze mensen vermoord, een voor een. Oh berg Sinjar.''
Zeven jaar is hij ver wegge­ weest van het culturele en religieuze hart van de Jezidi’s. Nu gaat hij eindelijk terug naar Irak, naar de berg Sinjar. „Ik wil mijn overgebleven familie en vrienden zien.” Hij is benieuwd of Sinjar nog als thuis voelt. „Ook wil ik kijken wat ik voor mijn gemeenschap kan beteke­ nen.” Barkat droomt ervan mensenrechtenadvocaat te worden voor zijn volk en andere minderheden. Met eigen ogen wil hij de situatie zien en reist hij af naar zijn geboortegrond. Ik reis met hem mee.
Bagdad. De straten in de stad zijn chaotisch en de warme lucht van de hete dag hangt vol uitlaatgassen. We ontmoeten Ali, een oude vriend van Barkat's familie. Ali is ook een Jezidi uit Sinjar en woont in het vluchtelingenkamp in Khanke, Koerdistan. Hij zal deze reis onze chauffeur zijn. „Chawane bashi habibi” (Hoe gaat het, mijn dierbare?), vraagt hij met een brede glimlach in een mix van Koerdisch en Arabisch. Met vijf zoenen op één wang stelt hij zich voor. Ali strooit genereus met het woord habibi, zoals de meeste mannen hier. Voor iemand uit het Westen is het even wennen, maar al snel raak je gecharmeerd van de warme sociale omgang. De hele dag houdt men wedstrijdjes in hoffelijkheid. De deur open­ houden en de ander voor laten gaan kan voor een minutenlan­ge opstopping zorgen, doordat beide partijen erop aandringen. Na een aantal dagen in het drukke, tot op elke straatsteen beveiligde Bagdad en de ruïnes van Mosul, de voormalige hoofdstad van IS in Irak, naderen we Sinjar. Barkat kost het veel moeite, maar de vele checkpoints laten ons door. Voor (westerse) journalisten is het bijna onmogelijk om toegang te krijgen. Het betwistbare gebied heeft momenteel geen bestuur en is onveilig. Er is een machts­strijd gaande tussen verschillende milities en Turkije bestookt de regio regelmatig met luchtaanvallen. Ook als wij er zijn beschieten drones een checkpoint dat we de dag ervoor nog passeerden.
''Op die derde augustus heb ik heel veel familie en vrienden verloren. Een pijnlijk gevoel van onmacht, wanneer je het vanuit Nederland ziet gebeuren.''
Mythische status
Het monotone, platte woestijnlandschap, dat vrijwel hetzelfde is gebleven sinds we uit Bagdad vertrokken zijn, wordt plots doorbroken door een voorzichtig begin van een donkerbruine bergketen in de verte: Sinjar berg. Sinjar is de naam voor zowel de stad en het district als de berg. Dit is het thuisland van de Jezidi’s, voor wie Sinjar berg een mythische status heeft omdat het al eeuwenlang een toevluchtsoord biedt aan vluchtende Jezidi’s.
We naderen Barkats dorp, de berg is nu vol in het zicht. Als je er zo naar kijkt, spelen de nieuwsbeelden zich helder voor je ogen af. Je hoort het wanhopige geschreeuw en gekrijs, gehuil van kinderen, je ziet de rookpluimen opstijgen uit de dorpen. Op de kronkelen­ de weg naar de top van de berg de verlaten auto’s, bergen kleding en andere bezittingen die zijn achtergelaten door vluchtende mensen. De paar helikopters die slechts plukjes wanhopige mensen van de bergtop af konden halen. Anderen overleden door hitte, honger en dorst.
Met de kennis van wat hier allemaal gebeurd is voelt het hier anders dan het gebied waar we net vandaan komen. Zwaarder. Alsof de herinnerin­gen aan deze gruwelijkheden nog in de lucht hangen en bijna tastbaar zijn. Alsof het pas gisteren gebeurd is. Na nog een checkpoint rijden we het dorpje Ghobal binnen, waar Barkat is opgegroeid. Hij staart uit het raam naar de huizen die hier en daar in puin liggen. Sommige bewoners zijn druk bezig met het opknappen en herbouwen van hun kapotte huis. Alleen het broodnodige is hersteld. De huizen bestaan uit grijs beton, waar de elektriciteitsdraden uit het plafond hangen en die vrijwel verstoken zijn van enig meubilair of decoratie. Pas onlangs zijn er mondjesmaat mensen uit de vluchtelingen­ kampen teruggekeerd naar Sinjar. Alleen degenen die wat geld hebben kunnen hun huis herbouwen. Of een nieuw uit de grond stampen. De dorpen blijven echter veelal leeg.
Buurthuis
De auto komt tot stilstand bij een groot rechthoekig, wit huis, met een lange veranda. Dit is het buurthuis van Barkat's oom. Hartelijk omhelst hij Barkat. „Het is zo bijzonder om hem weer te zien”, zegt hij als we binnen aan de thee zitten. „Toen ik hem voor het laatst zag, was hij nog klein. Nu is hij een andere Khalid. Groter, iemand die zich inzet voor zijn gemeenschap. Hij is in mijn ogen net zo groot als de berg Sinjar”, zegt zijn oom vervuld van trots. Tijdens de oorlog bleven de ooms van Barkat in Sinjar achter om tegen IS te vechten. Tot het eind, tot de terroristen verdreven waren. Een van zijn ooms kwam om in de strijd.
Het is druk in het buurthuis. Vol met mannen in lichtge­kleurde, lange gewaden, vele met de voor Jezidi’s kenmer­kende borstelige snor. Ze discussiëren druk over politiek, drinken thee en dammen. Barkats oom heeft veel mensen onder zijn hoede genomen, onder wie Walid. Een man van rond de dertig, die ook in het buurthuis rondloopt. Hij is al zijn familie verloren en zo heftig getraumatiseerd, dat hij nu het sociale vermogen van een kind heeft.
In de dagen dat we hier zijn maken de grote zorgen van onze gastheren even plaats voor totale ontferming over mij, en dan vooral of ik wel genoeg eet. Het eerste zinnetje Koer­disch dat ik leer is ''bogge bogge''; tast toe, eet, eet!
De avond valt. Vanaf het dak van het huis zien we de lichtjes van Syrië in de verte fonkelen. Krekels en het borrelen van een waterpijp op de achtergrond. De eerste aanblik van zijn dorp roept herinneringen bij Barkat op. „Ik speelde veel voetbal met mijn vrienden, daar was ik druk mee bezig”, zegt Barkat glimlachend, terwijl hij in de verte kijkt.
De volgende dag rijden we door het dorp. Regelmatig stoppen er mensen om Barkat te begroeten; indirecte familie, vrienden van vroeger, kennissen. Hij stapt uit bij een groot, grijs, vervallen gebouw met een binnenplaats. Schoolbanken staan en liggen her en der op het terrein. Gebroken ramen in de muren. „IS gebruikte deze school om mensen te verzamelen en vast te houden.” In de oude lokalen knarst het glas onder de voeten van Barkat, zijn stem galmt in de lege ruimte. „Vroeger had ik hier les. Soms kwam de leraar dagenlang niet opdagen, dan ging ik zelf maar vooruit leren.”
IS bezette alle dorpen in de regio. „Het is raar om hier te zijn”, zegt Barkat. „We staan nu op de plek waar IS nog maar een paar jaar geleden zat.” Barkat heeft dubbele gevoelens over zijn terugkeer. „Aan de ene kant voelt het goed om hier weer te zijn, na zoveel jaar.” Hij fronst, zoekt naar woorden. „Maar ik spreek mensen die al hun familie­ leden hebben verloren. Zie de kapotte huizen in het dorp. Het voelt alsof het leven hier helemaal opnieuw moet beginnen.” De sporen van de oorlog zijn nog overal zichtbaar. Maar naast de verwoeste huizen is de onzichtbare schade nog veel groter. Op het erf van een van Barkats ooms staat een huisje. Hier woont Sayfi, een dertigjari­ge vrouw. Zittend op de grond vertelt ze Barkat wat haar overkomen is. Haar stem is breekbaar en fragiel. Haar ogen staan troebel en donker, als een onpeilbare diepe put van verdriet. „Voor de genocide had ik een gelukkig leven met m’n man. We waren net zes maan­den getrouwd toen IS ons leven verwoestte.”
Ontvoerd

Net als vele andere Jezidivrouwen werd Sayfi ontvoerd en van haar familie gescheiden. Op een slavenmarkt in Tel Afar werd ze verkocht aan een IS’er. „Twee jaar lang hielden hij en zijn vrouw me vast als sabaya.” Dit is het woord dat IS gebruikt voor de Jezidivrouwen die zij als seksslaaf houden. Omdat Jezidi’s in de ogen van IS als ongelovigen worden beschouwd, mogen ze alles met hen doen wat ze willen. Dagelijkse verkrachting, zwaar geweld en gedwongen arbeid was gebruikelijk voor sabaya’s. „Ze sloegen me dagelijks, ik leefde onder onmenselijke omstandigheden. In hun ogen was ik geen mens.” Barkat pakt geruststellend haar hand als ze moeite heeft om verder te vertellen. „De ene keer mishandelde zijn vrouw me, de andere keer tuigde hij me af. Dit ging zo twee jaar door. Daarna nam hij me met geweld mee naar Syrië, hij sloeg me zo hard dat ik niet kon weigeren. In Raqqa hield hij me drie jaar vast.” Ze valt stil. Barkat wrijft over zijn slaap en zijn ogen, hij probeert de tranen tegen te houden. Sayfi start afwezig in het oneindige. Dan vervolgt ze. „IS heeft mijn leven verwoest en mijn familieleden één voor één vermoord. Ik heb niemand meer over.” Sayfi vertelt dat ze tot dusver van niemand hulp heeft gehad. Van geen organisatie, van geen enkele therapeut voor haar trauma; niks. „Ik hoop dat iemand mij en andere slachtoffers kan helpen, want ik ben letterlijk iedereen kwijt.” Vijf jaar lang zat ze gevangen bij IS, vijf jaar lang mishandeling, vijf jaar lang totale vernedering. Toen Sayfi bevrijd was had ze niemand meer die voor haar kon zorgen. Barkats familie ontfermde zich over haar. Ze forceert met veel moeite een glimlach als we afscheid nemen. In de auto kan Barkat zijn verdriet niet meer tegenhouden en laat hij zijn tranen de vrije loop. Dat er in totaal 6500 van dergelijke verhalen zijn, is niet te bevatten. „Kijk hoe zo’n slachtoffer erbij zit, in dat krakkemikkige huisje. Geenhulp, omgeven door ruïnes. Haar verhaal is onzichtbaar, niemand weet, niemand vraagt, niemand zoekt naar haar. Dat doet je gewoon pijn als mens, niet eens alleen als Jezidi.” De grimmige, levendige herinnering aan de terreurgroep door de verwoeste omgeving zal mentaal herstel niet bevorderen. Volgens een onderzoek van medisch magazine BMC Medicine heeft 80 procent van de Jezidivrouwen en meisjes die door IS werden gedwongen tot seksslavernij een posttraumatische stressstoornis. Sterke gevoelens van schaamte, depressie en zelfmoord komen veel voor bij deze vrouwen. „Hoe meer ik zie, hoe pijnlijker het wordt. Zeven jaar later is er nog geen oplossing, geen verbetering”, zegt Barkat nu het einde van onze tijd in Sinjar nadert. De schaal van de problematiek en het gebrek aan hulp schokt Barkat. „Hoe gaat dit ooit opgelost worden? Met de paar ngo’s die hier werken?”
We slenteren door het dorp. Het wordt donker, er is nog een streep diepblauwe gloed in de lucht te zien. Barkat loopt een erf op, met een ingang tussen twee muurtjes van klei. Hij stapt over grote brokstukken heen, buigt voor een stuk staaldraad en staat dan in het midden van een ruimte. Het plafond is verdwenen. „Aan je
linkerkant, dat was mijn slaapkamer.” 

Hij kijkt om zich heen, wil verder lopen. „Hier kan je beter niet ingaan, het ziet eruit alsof er nog mijnen liggen.” Barkat gebaart naar de grond voor de ruïne. „Hier was de tuin, waar allerlei fruit groeide. Het was echt een fijn huis, ik ben hier goed opgegroeid.” Islamitische Staat vernietigde de huizen, zodat de oorspronkelijke bewoners er niet naar konden terugkeren. „Het is heel gek om te zien. Hier woonde ik, sliep ik, leefde ik toen ik jong was. Nu is alles weg, plat en grijs.”
Toekomst

We rijden naar het politiebureau aan de rand van het dorp. De politiechef heeft ons uitgenodigd voor thee. De schemer zet in. De lucht vult zich met de typische paarse en dieprode kleuren die ineensmelten met de bruine aardetinten van het land. Even wordt het land in een magische sfeer ondergedompeld en vloeit alle ellende naar de achtergrond. Barkat speelt volleybal met agenten. Het getik van de bal en gelach en geschreeuw van de spelers, het doet vredig aan. Barkat ziet zichzelf hier niet meer terugkomen. Hij is te lang in het Westen geweest. Sinjar wordt nooit meer zoals het was. Het thuisland is besmeurd met het bloed van de gevallenen, besmet met het verraad van de Arabische buren die voor de kant van IS kozen en hun dorpsgenoten opgaven, en bezoedeld met de herinneringen aan de weggevoerde vrouwen. De gebeurtenissen van de afgelopen jaren lijken nog in de lucht te hangen. De vrouwen die de terreurgroep verzamelde in de scholen van de dorpen, om hen af te voeren naar slavenmarkten. De geweerschoten die een einde maakten aan het leven van duizenden mannen. Die achteloos gedumpt werden, met honderden tegelijk in grote kuilen en bedekt door een bulldozer. Ze voelen als een echo tussen de bergen die niet verdwijnt. Ook is de toekomst ongewis. De geruchten gonzen dat Turkije een inval plant. IS is aan het hergroeperen. Jezidi’s worden nog steeds gediscrimineerd, niet geholpen, niet begrepen. Onder hen heerst dan ook de angst voor herhaling van de geschiedenis, de angst voor genocide nr. 75. Sinjar berg blijft hun redder, hun heilige. Het baken dat constant vanuit de hele regio met een oogopslag te zien is. De enige die altijd onvoorwaardelijk hun vriend is. Waar de Jezidi’s ook gaan, de gedachte aan het thuisland is altijd vol liefde, ook al zal het nooit meer hetzelfde zijn.
''Oh berg Sinjar, heilige land van de Jezidi’s, hart van Koerdistan. Oh berg Sinjar.''

Back to Top